Route du Soleil, ‘69

A short story on future holidays.
Originally published in Hard Hoofd Zomerboek, 2018. GIFs designed by Thomas & Jurgen, Rotterdam.
We worden gewekt door het geluid van het dagelijkse ochtendbericht. Het verlicht onze gezichten. "Juni is officieel aangebroken!", lezen we. Zonder deze melding hadden we de wisseling van seizoenen niet kunnen opmerken. Als we door het raam kijken zien we slechts een kleurloze, misvormde weerspiegeling van onszelf.
Het lijkt al zo lang geleden dat we afdaalden naar deze plek; de Bodem. Op onze planning voor de komende maanden staat niets dan het verstrijken van de tijd. Het werkende leven ligt inmiddels ver achter ons, waardoor ook onze hobby's in het geding zijn geraakt. Fietsen bleek nogal een zinloze bezigheid in een wereld zonder einde. Om aan het digitale tikken van de klok te ontsnappen, besluiten we dat het hoog tijd is. We moeten weg van hier, de zomer lonkt.  

We fantaseren over onze bestemming, een plek die we enkel kennen van onze herinneringen. Om daar te geraken moeten we enige uren doorbrengen in een speciale capsule waarin de tijd maar spaarzaam door gebeurtenissen wordt toegedekt. De afleiding die er is, wordt geboden door een allesomvattend Scherm, waarop constant flarden van zowel de actuele als de virtuele wereld circuleren.



Het toont ons uitgestrekte wouden, met bomen die tot de hemel reiken. We horen de geluiden van onzichtbare bewoners; laaghangende slangen, paraderende vogels, hardwerkende mieren. We laten ons dankbaar vermaken in de gestroomlijnde cocon van glas, die ons over een loodrechte koers omhoogstuwt. Zelfs als we slapen, brandt het lampje naast ons oog zonder onderbreking. Alles zal worden vastgelegd. Voor later, voor de kinderen.

Zij kennen de kleur groen slechts van simulaties, wij zijn de laatste generatie met echte herinneringen. Liggend in het pas gemaaide gras fantaseerden we over dagen als deze, met kriebelende neuzen. Van dat laatste hebben we nu geen last meer. De toekomst die we toen voor ogen hadden, maakt ons nu nostalgisch. We waren kinderen, onze blik alsmaar gefixeerd op de wolken. We wilden omhoog. De aarde vanuit de ruimte bekijken. Dat was de droom.  

De Bodem kenden we alleen van televisie. We waren niet geïnteresseerd in het leven daar. Het leek ons absurd om af te dalen naar een plek waar de zon nooit scheen. We aanbaden de zon, onze sproeten werden jaarlijks met een ongekend enthousiasme begroet. Dat we van haar beschermd moesten worden, dat wisten we. Maar – zoals dat voor de meeste verleidingen geldt – overwon de belofte van kortstondig geluk het van tal van ondefinieerbare gevolgen.

De zomer had toen een andere betekenis, ze had nog een bestaansrecht. De druipende badpakken over de badrand, de met kruisjes gegraveerde muggenbulten op onze onderarmen; het waren symbolen van een periode waar reikhalzend naar uitgekeken werd. We vierden vakantie. We zwaaiden met plezier het thuisfront uit, om opgekruld tussen koelboxen en familieleden de speciale vakantie-cd uit de hoes te halen. Herhaling vierde nog hoogtij.




Vanaf de achterbank telden we rode Peugeots, onder het tentdoek verzamelden we verkreukelde tickets, op de zondagsmarkt kochten we nietszeggende souvenirs. Voor later, voor de vriendjes thuis. Ondertussen sloten we oppervlakkige vriendschappen die de zomer niet zouden overleven, vaak gebaseerd op niets anders dan een gedeelde staanplaats. We noteerden namen, telefoonnummers en exotisch klinkende adressen. We mochten niets vergeten.

De zomer stelde geen eisen, behalve dat ze eindig zou zijn. Deze eindigheid, zoals we nu beseffen, was onlosmakelijk verbonden aan de zoete verveling. Onze activiteiten hoefden tot niets te leiden, we waren immers vrij van verplichtingen. Door het verdwijnen van de dwingende regelmaat, leek de tijd langzaam ineen te schrompelen tot een opeenvolging van nu, nu, nu. De zomer was het omarmen van die lege tijd. Het was een onbestemd wachten.

We wachten nu al uren op onze bestemming, achteroverleunend in onze glanzende stoelen. De kaarsrechte tijdlijn in de leuning geeft aan waar we zijn. We zien onszelf langzaam voortbewegen, een geel stipje op de donkere kaart. Onze reis is geruisloos en zonder tussenstops. De Bodem heeft ons van zoveel energie voorzien, dat we voor eeuwig kunnen blijven rondzweven. Onze benen hoeven niet gestrekt te worden, alles gebeurt achter glas.

We vertelden elkaar ooit over Atlantis. Een magische plek, afgeschermd van de rest van de wereld. Nu weten we hoe eenzaam het daar moet zijn. We verlangen naar de chaotische wereld die ons ooit heeft omringd. Daarboven voelden we de tijd, hier is ze slechts een notificatie. We missen de voorbijschietende oppervlakten waarop we neerkeken. Het wegdek, het wolkendek. Ze vormden tekenen van vooruitgang, van de dingen die voorbijgaan. Nu hebben we niets dan het Scherm.




Het lampje naast ons oog brandt nog steeds, wij registreren zelf niets meer. De oneindigheid aan nieuwe ervaringen die het Scherm ons heeft beloofd, verandert langzaam in een meditatieve eindeloosheid. Toch stappen we elk jaar weer in deze capsule, onszelf vastklampend aan het cyclische idee van de seizoenen. We volgen de route du soleil, niet naar het zuiden, maar alsmaar opwaarts.

We hebben er alles voor over om de hemel te zien, wetende dat we de bovenkant nooit écht zullen bereiken. We moeten het doen met de schittering, het indirecte licht dat achter het Scherm langzaam haar intrede doet. De capsule hangt stil. Je grijpt mijn hand, we zijn weer ruimtevaarders. We delen de meest waardevolle vijftien minuten van het jaar in stilte. Voor we het weten start de afdaling weer. Het Scherm schiet aan om het komende donker te verlichten.

We moeten terug, voor de kinderen.



Mark